De hypernerveuze samenleving is een maatschappelijke kwestie. Deze conclusie trok de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving, maar hij zou zo van een negentiende-eeuwse zenuwarts kunnen zijn. Moeten we terug in ons denken?
Het simpele antwoord is: nee.
In de negentiende eeuw klonk vanuit de hogere klassen een angstbeeld: de maatschappij gaat naar de knoppen, en dat is de schuld van zedeloosheid en slechte genen van – voornamelijk – de ongedisciplineerde onderste klasse. Als we niets doen, raakt het ons ook, dus moeten we ons inzetten voor het welzijn van de armen.
Dit gedachtegoed is niet meer van deze tijd, maar toch kunnen ideeën over geestesziekten van honderdvijftig jaar geleden een hoop handvatten en inspiratie bieden voor de moderne problematiek, ziet Gemma Blok, hoogleraar geschiedenis van de psychiatrie aan universiteit Utrecht.
Aanvankelijk optimisme
De negentiende eeuw is de bakermat van de moderne psychiatrie. Waar voorheen de ‘gekken’ van de samenleving werden bewaard in zogenaamde dolhuizen, beschouwden artsen psychische problemen voor het eerst als ziekte. Dit zorgde voor optimisme en idealisme: anders dan ‘gekken’, zijn patiënten met een geestesziekte te genezen. Psychiatrische ziekenhuizen – toen nog gestichten genoemd – schoten als paddenstoelen uit de grond, en steeds meer artsen richtten zich op mentale problematiek.
Lees hier het volledige artikel.
