Antistollingsmiddelen of anticoagulantia zijn geneesmiddelen die het bloed minder gemakkelijk laten stollen. In de volksmond worden ze doorgaans ‘bloedverdunners’ genoemd, maar deze producten maken je bloed niet dunner, ze wijzigen enkel de stollingssnelheid.
Zij hebben als doel bloedklonters of tromboses te voorkomen of te behandelen. Trombose is de vorming van een bloedstolsel (trombus) in een ader of slagader waardoor de doorstroming belemmerd of volledig verstoord wordt. Tromboses kunnen optreden in de aders (flebitis, diepe veneuze trombose en longembolie) of in de slagaders (bijv. een cerebrovasculair accident of beroerte).
Wanneer moet je een antistollingsmiddel nemen?
Doel van een antistollingsmiddel is bloedklonters of tromboses te voorkomen of te behandelen. Ze worden voorgeschreven bij onder meer:
- (instabiele) angina pectoris;
- na een hartinfarct;
- na een TIA of een herseninfarct (CVA);
bij voorkamer- of atriumfibrilleren; - bij een diepe veneuze trombose (trombosebeen);
- bij een longembolie;
- na het plaatsen van een kunstklep;
- om een trombose te voorkomen bij bijvoorbeeld knie- of heupoperaties en buikoperaties;
- bij bedlegerige mensen.
Lees hier het volledige artikel.