Wageningse wetenschappers werken sinds april aan een coronavaccin, gemaakt met insectencellen. Hoe staat de ontwikkeling er nu, bijna zes maanden later, voor? NEMO Kennislink nam een kijkje in het laboratorium.
Ik hijs me in een grote, witte labjas en volg viroloog Gorben Pijlman door de felgroene gang naar het virologielab. Vlak bij de ingang staat een groot, zilverkleurig apparaat dat iets weg heeft van een oven. Daarin groeien de insectencellen. Bovenin geeft een schermpje de temperatuur aan: 27 graden Celsius. “Bij die temperatuur groeien de insectencellen het best”, legt Pijlman uit. Hij opent de deur. Binnenin zie ik allemaal kleine, platte flesjes met een gelige vloeistof. Dat is een cocktail van voedingsstoffen die de cellen nodig hebben om te groeien. De cellen zelf zie ik niet. “Maar ze zitten er wel”, verzekert Pijlman me. “Ze zitten vastgekleefd aan de bodem en groeien daar vrolijk verder”.
De cellen zijn afkomstig van nachtvlinders en worden hier in het lab al jarenlang gebruikt. Sinds april spelen ze ook een belangrijke rol in de strijd tegen het coronavirus. Na maanden werk, hebben de Wageningse onderzoekers hun eerste product in handen. Dit is een van de bijna tweehonderd vaccinkandidaten die wetenschappers wereldwijd maken. Terwijl het ene vaccin nog in de kinderschoenen staat, worden andere al getest op mensen. Het vaccin van Wageningse bodem zal de komende weken getest worden in muizen. Uit die muizenstudie moet blijken of het vaccin het immuunsysteem traint. Wellicht is dit het vaccin dat ons straks gaat beschermen tegen het coronavirus – heel bijzonder om dat productieproces van dichtbij te kunnen bekijken.
Lees hier het volledige artikel.