Achteruitgang van het geheugen hangt samen met belangrijke veranderingen in de stofwisseling van het verouderende brein. Dat concluderen hersenonderzoekers van het Neuroimaging Center van het UMCG en de RUG in een onderzoek dat gepubliceerd is in het vooraanstaande wetenschapsblad Neuroscience & Biobehavioral Reviews. Voor het onderzoek werden de verschillen tussen ouderen met milde geheugen problemen en gezonde ouderen berekend, door de resultaten van 29 eerdere studies te combineren. In deze studies werd gebruik gemaakt van MR-spectroscopie, een techniek waarbij de concentraties van zogenaamde metabolieten werden gemeten: dit zijn bepaalde stoffen die bij de stofwisseling in de hersenen betrokken zijn.
Onder andere N-acetyl-aspartaat (NAA), een stof die normaal in gezond functionerende hersencellen voorkomt, werd bij ouderen met milde geheugenproblemen in verminderde mate aangetroffen. Deze bevinding wijst op schade aan de hersencellen. Verder vonden de onderzoekers aanwijzingen dat een belangrijke boodschapperstof in de hersenen, acetylcholine, sterker afgenomen is bij ouderen met geheugenproblemen. Acetylcholine speelt onder andere een rol bij leren en geheugen, maar ook bij het aansturen van de spieren. Bij de ziekte van Alzheimer, zo was al eerder aangetoond, zijn deze verminderingen nog veel sterker.
Alzheimer
Om het ontstaan van dementie en de ziekte van Alzheimer beter te begrijpen zijn de onderzoekers, onder leiding van prof. dr. André Aleman (auteur van Het Seniorenbrein) en prof. dr. Peter Paul De Deyn recent begonnen met een grootschalige, nieuwe studie naar milde geheugenproblemen. Met name onderzoeken zij in hoeverre een gelijktijdige vermindering van motivatie en initiatief voorspellend kan zijn voor de latere ontwikkeling van de ziekte van Alzheimer. Vrijwilligere deelnemers van 60 tot 80 jaar kunnen zich nog aanmelden voor deze studie. Deelnemers dienen ofwel zonder gezondheidsklachten te zijn, of milde geheugenproblemen te hebben met al dan niet verminderde motivatie en gebrek aan initiatief. In het onderzoek wordt een MRI-scan gemaakt en er worden een aantal neuropsychologische tests afgenomen. Na drie jaar vindt vervolgonderzoek plaats met opnieuw een aantal neuropsychologische tests.