Zelfredzaamheid is mooi, elkaar helpen is beter. Aldus een van de krantenkoppen van de afgelopen weken. De maatschappelijke discussie over de langdurige zorg is losgebarsten. We moeten meer naar elkaar moeten omkijken om de zorg betaalbaar te houden. Hoe realistisch is dat eigenlijk?
Duidelijk is dat veel burgers zich al actief inzetten voor anderen. Schattingen over het aantal vrijwilligers (in de zorg) lopen uiteen van 450.000 tot 2 miljoen mensen. Nog eens 2,6 miljoen volwassenen geven lang of intensief hulp aan een zieke huisgenoot, familielid of bekende. Er zijn ook mensen die nu niet actief zijn, die in principe wel ‘iets’ willen doen, maar zich ook niet willen opdringen. Desgevraagd is de helft van de bevolking bereid zijn of haar hulpbehoevende ouders gedurende drie maanden te verzorgen – als dat nodig is. Een deel van hen doet dat al. Maar er zijn ook grenzen: mensen willen niet te veel zorgverplichtingen op zich nemen. Bij het vrijwilligerswerk willen veel mensen zich alleen voor een afgebakende periode inzetten (de ‘flitsvrijwilliger’).
Aantal mantelzorgers en vrijwilligers in de zorg in Nederland (in absolute aantallen)
|
||
|
Aantallen | |
Mantelzorgers die iemand meer dan 8 uur per week lang en langer dan drie maanden per jaar helpen (2008)a
|
2.600.000
|
|
Vrijwilligers in de zorg (enquêtes) (2010)b
|
1 à 2 miljoen
|
|
Vrijwilligers in de zorg (volgens organisaties)c
|
450.000
|
|
Bron: aCBS (IH’08) SCP-bewerking; bCBS (CV10) SCP-bewerking c(Scholten 2011)
|
Of de inzet van de informele zorg kan groeien, hangt niet alleen van de bereidheid af om hulp te geven, maar ook van degenen die hulp nodig hebben. Veel mensen met gezondheidsproblemen krijgen bij het huishouden, de persoonlijke verzorging of de verpleging al hulp uit hun sociale netwerk, bijvoorbeeld van hun partner, kinderen of vrienden. Vrijwilligers helpen weinig bij dit type taken, maar zijn bijvoorbeeld actief in maatjesprojecten of in zorginstellingen. Of mensen meer informele hulp kunnen krijgen hangt onder meer af van de samenstelling van hun netwerk, maar bijvoorbeeld ook van de ‘vraagverlegenheid’. Zo zegt driekwart van de mensen met een matige of ernstige beperking dat zij het vanzelfsprekend vinden dat huisgenoten hulp bieden, maar ook dat zij rekening willen houden met hun drukke bezigheden (werk, hobby of studie). Het lijkt makkelijker om hulp te vragen bij een incidentele behoefte aan steun (een keer de boodschappen doen). Zo vindt slechts een op de tien het vanzelfsprekend om persoonlijke verzorging van familieleden te ontvangen. De inschatting door hulpbehoevenden of hun netwerk nog meer hulp kan geven wisselt, maar duidelijk wordt wel dat er een aanzienlijke groep is die aangeeft dat de grens is bereikt.
Helpers doen een gering beroep op ondersteuning en verlof
Om meer beroep te kunnen doen op informele zorg is het van belang dat helpers goed ondersteund worden. Gemeenten bieden nu ondersteuning aan mantelzorgers, zoals respijtzorg. Het aanbod en de behoefte aan deze voorziening is groot, maar het aantal mensen dat hiervan gebruik maakt is relatief klein. Mensen doen ook weinig beroep op zorgverlof; tegen de tijd dat ze voor deze oplossing kiezen is de balans tussen werk en zorg vaak al verslechterd. Ook vrijwilligers en hun zorgorganisaties kunnen ondersteuning via gemeenten krijgen. Gemeenten bieden allerlei mogelijkheden, zoals vacaturebanken om vraag en aanbod bij elkaar te brengen en collectieve verzekeringen voor vrijwilligers. De ervaringen met steunpunten zijn wisselend. Zo werkt de makelaarsfunctie nog niet in alle gemeenten even goed. Sommige organisaties werven daarom liever zelf. Ook lijkt het bereik van de steunpunten gering.
Tot slot is het van belang dat, bij mensen die intensieve zorg nodig hebben en deze zowel van hun netwerk als van professionals krijgen, de samenwerking tussen informele en professionele hulpverleners soepel verloopt. Als dit het geval is is het wellicht mogelijk om een extra appèl te doen op familieleden en bekenden. Als de samenwerking niet succesvol is, is het niet eenvoudig om taken aan de informele zorgverleners over te laten. Dat kan averechts uitpakken – met conflicten en slechte zorg voor hulpbehoevenden tot gevolg.
Al met al is het moeilijk te bepalen wat we van een verschuiving van formele naar informele zorg kunnen verwachten. Verschillende factoren spelen een rol, zoals de bereidheid van burgers om meer informele zorg te geven en te ontvangen, een goede ondersteuning en samenwerking met professionals. Het overheidsbeleid is zeker ook van invloed, bijvoorbeeld bij het bepalen van de grenzen wie er een beroep kunnen doen op collectieve zorg of door het bieden van de juiste ondersteuning aan informele zorgverleners zodat zij niet overbelast raken. De overheid spreekt burgers aan hun gemeenschapszin en plichtsbesef. Die burgers moeten dat verzoek dan wel kunnen honoreren, te meer omdat de overheid ook verwacht dat zij op andere levensterreinen goed presteren en bijvoorbeeld deelnemen aan de arbeidsmarkt. Het is de vraag of burgers aan al deze verwachtingen kunnen voldoen.
Alice de Boer en Mirjam de Klerk werken bij het Sociaal en Cultureel Planbureau op het terrein van de zorg. Zij publiceerden onlangs een literatuurstudie naar mantelzorg en vrijwilligerswerk in de zorg.
Bron: Boer, Alice de en Mirjam de Klerk (2013) via Sociale vraagstukken.nl
Informele zorg in Nederland; een literatuurstudie naar mantelzorg en vrijwilligerswerk in de zorg. Den Haag: SCP.