Cholesterol wordt gemeten in het bloed. Heb je geen erfelijke aanleg of risicoziekte (mensen met een hoge bloeddruk, hart- en vaatziekten, suikerziekte…), dan is een meting pas nodig vanaf 35 jaar (mannen) of 45 jaar (vrouwen). De controle gebeurt het best om de vijf jaar en dit tot je 70 jaar bent.
Cholesterol meten
Het laten bepalen van uitsluitend het totale cholesterolgehalte is weinig zinvol. Dit getal bestaat uit een aandeel van het ‘slechte’ LDL-cholesterolgehalte en het ‘goede’ HDL-cholesterolgehalte en geeft te weinig informatie over de toestand van deze cholesteroldeeltjes afzonderlijk. Zo is het mogelijk dat iemands totaal cholesterolgehalte verhoogd is door een verhoogd HDL-cholesterolgehalte, terwijl het LDL-cholesterolgehalte normaal is. In dit geval is het risico natuurlijk niet verhoogd.
Een verhoogd gehalte aan triglyceriden heeft wanneer ook het LDL- en/of het HDL-cholesterolgehalte afwijkend is, een risicoverhogend effect op hart- en vaatziekten.
Een goede cholesterolmeting bestaat daarom altijd uit vier verschillende onderdelen: totaal-, LDL- en HDL-cholesterol en triglyceriden, ook wel het lipidenprofiel genoemd. Eén of twee van deze componenten kunnen een sterk risicoverhogend effect hebben bij een normale of licht afwijkende derde component. Zo heeft bijvoorbeeld 66% van de mannen die een hartinfarct doormaakten een te laag HDL-cholesterolgehalte. Bij 65% van die groep met een verlaagd HDL-cholesterolgehalte is het totaalcholesterolgehalte normaal of maar licht verhoogd. Toch ontwikkelde zich bij deze groep een hartinfarct.
Lees hier het volledige artikel.