Gemeenten mogen een voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) niet weigeren op grond van het inkomen of het vermogen van de aanvrager. De Centrale Raad van Beroep heeft dat op 25 november 2013 beslist in drie uitspraken.De Centrale Raad van Beroep is de hoogste rechter op het gebied van het sociale bestuursrecht, het ambtenarenrecht en delen van het pensioenrecht.
De aanvraagster die voor haar verzorging bij haar dochter was gaan inwonen, kreeg van de gemeente te horen dat zij de kosten van de huishoudelijke verzorging zelf kon dragen, omdat zij de kosten van levensonderhoud kon delen met haar dochter en een vermogen van ruim Euro 50.000,– had. Een andere gemeente weigerde een traplift, omdat de aanvrager een inkomen van Euro 27.000,– en een vermogen van Euro 270.000,– had. In de derde zaak ging het om een echtpaar dat niet werd toegelaten tot de Regiotaxi.
De Centrale Raad van Beroep erkent in zijn uitspraken dat gemeenten rekening mogen houden met de eigen verantwoordelijkheid van de burger bij de beoordeling of deze voldoende zelfredzaam is om zelf een voorziening te organiseren.
Maar dat betekent niet dat de gemeente een individuele Wmo-voorziening mag weigeren op grond van het inkomen of vermogen van de aanvrager. Dat doorkruist de wettelijke eigenbijdrageregeling die op grond van de Wmo is getroffen. Gemeenten zouden daarmee inkomensbeleid kunnen gaan voeren, wat de centrale wetgever niet wil. Bovendien frustreert zo’n eigen beleid de wettelijk geregelde anticumulatie van eigen bijdragen op grond van de Wmo en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
Het oordeel van de Centrale Raad van Beroep is een eindoordeel. Partijen kunnen tegen deze uitspraken geen hoger beroep instellen.
Bron: Centrale Raad van Beroep via ANP