Menno Oosterhoff heeft, als patiënt en psychiater, een belangrijk boek geschreven. Als ervaringsdeskundige laat hij zien en voelen hoe het is om dag in dag uit met een dwangstoornis te moeten leven. Als psychiater trekt hij zijn ervaringen in een bredere context.
In het prachtig vormgegeven boek legt hij in dertien hoofdstukken uit wat dwangstoornissen zijn, hoe je ze herkent en behandelt. Het betreft kennis die ook elders is te vinden, het bevat geen nieuwe wetenschappelijke inzichten. Maar doordat hij de theorie verbindt met zijn eigen ervaringen, of met die van zijn patiënten, krijgt de theorie kleur en klank. Hij weet zijn persoonlijke ervaringen beeldend te verwoorden. Je gaat de onrust die voor hem zo kenmerkend is voor dwang zelf ook voelen. Je krijgt zelf ook ‘jeuk’ in je hoofd. Het scherp afgestelde alarm, dat ogenschijnlijk veiligheid biedt, ga je zelf eveneens ervaren in zijn keerzijde.
Hij vertelt uitgebreid en humoristisch over zijn obsessies en compulsies. Maar het zijn er ontzettend veel. Ze zijn zo tijdrovend, zoals het streven naar perfectie, en ze verstoren zodanig zijn leven en dat van zijn naasten, dat de lach de lezer weer snel verlaat. Het gaat hier om een stoornis met de structuur van arbeid: dwangarbeid wel te verstaan. En daardoor leidt gedane arbeid niet tot rust. Oosterhoff: ‘Ik heb een grote natuurtuin aangelegd. Bezoek zegt vaak: ‘Wat moet het heerlijk zijn ’s avonds in deze tuin te zitten.’ ‘Nou’, zeg ik dan, ‘ik zit nooit. Ik maak zitjes.’ Of, zoals zijn vrouw verwoordde: ‘Je bent in wezen heel gelukkig, maar je komt er weinig aan toe.’
Lees hier het volledige artikel.