Test voor opsporen ondervoeding voldoet niet

De indicator voor ondervoeding die Nederlandse ziekenhuizen moeten gebruiken, leidt te vaak tot verkeerde inschatting van de voedingstoestand. Het gebruik van de Malnutrition Universal Screening Tool (MUST) als prestatie-indicator valt daarom niet te rechtvaardigen. Dat zeggen physician assistant Michael Heijnen, verpleegkundig specialist Mirjam Tromp en de internisten Jos van der Meer en Bas Bredie van het UMC St Radboud in een artikel op de website van Medisch Contact.

Ziekenhuizen worden geacht van alle opgenomen patiënten in beeld te brengen of er sprake is van ondervoeding. Daarvoor kunnen twee screeningsinstrumenten worden gebruikt: de Malnutrition Universal Screening Tool (MUST) en de Short Nutritional Assessment Questionaire (SNAQ). Deze worden gebruikt als prestatie-indicator: hoe meer patiënten gescreend zijn, hoe beter. Maar de instrumenten lijken op de algemeen interne afdelingen niet zinvol, zegt internist Bas Bredie: ‘Door de MUST worden mensen verkeerd gekwalificeerd. Patiënten die daadwerkelijk ondervoed zijn, worden niet altijd herkend, en vooral andersom: als je de MUST gebruikt worden veel mensen, tot wel 40 procent, als ernstig ondervoed gekenschetst, en dat is echt niet de realiteit ’

Heijnen en Bredie gingen na in hoeverre van miskwalificatie op basis van de MUST sprake was op hun eigen afdeling. Ze vergeleken de uitkomst van de MUST (waarbij BMI, recent gewichtsverlies en voedselintake centraal staan) met die van een veel uitgebreider instrument, de Subjective Global Assessment (SGA). Het artikel dat zij erover schreven publiceert Medisch Contact online.

Kort samengevat komt het erop neer dat de MUST (die eigenlijk alleen een inschatting van een risico op ondervoeding geeft) vooral als het gaat om ernstige ondervoeding fors verschilt met de SGA. Meer dan een kwart van de 189 onderzochte patiënten zou volgens de MUST risico lopen op ernstige ondervoeding. Volgens de SGA was niemand ernstig ondervoed. Bij 16 patiënten was volgens de SGA sprake van ondervoeding terwijl de MUST geen risico op ondervoeding aangaf. Bij 27 patiënten was volgens de MUST sprake van risico op ernstig ondervoeding, terwijl het SGA ‘niet ondervoed’ scoorde. Het andere screeningsinstrument, de SNAQ, is niet onderzocht, maar Bredie heeft het idee dat het niet veel anders is.

Schijnveiligheid

Bredie: ‘Het kan zijn dat deze instrumenten wel zinvol zijn op andere afdelingen waar patiënten met andere aandoeningen liggen, en het vizier minder gericht is op ondervoeding. Maar bij de interne geneeskunde is al veel aandacht voor de voedingstoestand, het is onderdeel van onze beoordeling van de patiënt. Daarbij is voor onze patiënten niet eens bewezen dat vroeg ingrijpen met voedingsinterventies zinvol is. Dat is wel aangetoond bij chirurgische en oncologische patiënten. Het is dus niet doelmatig om in het hele ziekenhuis op dezelfde manier te screenen op ondervoeding. Het is bedoeld om meer veiligheid in te bouwen, maar het is een schijnveiligheid, want je mist ondervoede patiënten, en de kans neemt toe dat je mensen krachtvoer gaat geven die dat niet nodig hebben.

Is er een alternatief?

Bredie: ‘Dat is nog niet zo makkelijk. Een instrument als de SGA is beter in staat om de voedingstoestand vast te stellen, maar is veel te arbeidsintensief. De MUST kan door coassistenten of verpleegkundigen worden afgenomen, dat kan niet met de SGA. Het lijkt me in ieder geval dat de MUST moet worden afgeschaft als prestatie-indicator voor het hele ziekenhuis. De MUST als aandachtsinstrument kan nuttig zijn bij bepaalde patiëntenpopulaties, maar voor de algemene interne is er geen toegevoegde waarde.’

Bron: Medisch contact – Artsennet