De 10-jaarssterfte is lager onder patiënten die een metaal-op-metaal-heupresurfacing ondergingen, dan bij patiënten met een ‘gewone’ heupprothese. Dit blijkt uit een retrospectieve cohortstudie. De vraag is hoe dit gevonden verschil verklaard kan worden.Adrian Kendal e.a. beschrijven de resultaten van hun studie en de vragen die deze oproept, in de BMJ.
Uit Britse databases selecteerden de onderzoekers patiënten die in de periode 1999-2012 een heupprothese hadden gekregen vanwege artrose. Zij gingen na wie er tijdens de follow-up overleden, en welk type heupprothese zij hadden. De patiënten met een MoM-heup matchten ze met mensen met een al dan niet gecementeerde totale heupprothese (THP). Daarbij moesten onder meer leeftijd, geslacht en comorbiditeit vergelijkbaar zijn. De cumulatieve 10-jaarssterfte in de MoM-groep versus gecementeerde THP was 3,6 versus 6,1 procent. Bij de vergelijking tussen MoM en niet-gecementeerde THP was dit 3,0 versus 4,1 procent. Er overleden vooral minder mensen aan kanker en ischemische hartaandoeningen.
Hoewel de onderzoekers hun best hebben gedaan voor zoveel mogelijk confounders te corrigeren, is toch de vraag of er geen onbekende verstorende factoren overblijven die het verschil kunnen verklaren. Een gerandomiseerde studie of een cohortstudie waarbij nog meer gegevens beschikbaar zijn van mogelijke confounders, zouden uitsluitsel kunnen bieden. Zelf sluiten ze niet uit dat het verschil in sterfte over een nog langere tijd anders uitpakt.
De MoM-protheses zijn omstreden, vanwege de mogelijkheid dat metaalslijpsel loslaat. In Nederland worden ze momenteel niet geplaatst, in andere landen nog wel.
Bron: Medisch contact/ Artsennet