Mensen die in het verleden zijn behandeld voor Hodgkinlymfoom, een vorm van lymfeklierkanker, hebben een drie tot zeven keer verhoogde kans op hart- en vaatziekten. De precieze kans hangt af van de bestralingsdosis en het type chemotherapie dat zij hebben ontvangen. Dat blijkt uit het promotieonderzoek van Rianne van Nimwegen, uitgevoerd binnen het Antoni van Leeuwenhoek, in samenwerking met een aantal Universitair Medische Centra. Met de resultaten van haar onderzoek kan de zorg voor zowel oud-patiënten als nieuwe patiënten worden verbeterd. Van Nimwegen verdedigt haar promotieonderzoek op 10 mei aan de Vrije Universiteit.
Hodgkinlymfoom treft vooral jongvolwassenen. In Nederland krijgen ongeveer 460 mensen per jaar met deze vorm van kanker te maken. De overlevingskansen voor deze patiënten zijn hoog sinds in de jaren 60 een behandeling met een combinatie van intensieve radiotherapie en chemotherapie werd geïntroduceerd. Tegenwoordig geneest bijna 90 procent van de patiënten. Maar de behandeling blijkt op lange termijn ongewenste neveneffecten te kunnen hebben, waaronder een verhoogde kans om nogmaals kanker te krijgen en een verhoogde kans op hart- een vaatziekten. Afgelopen decennia is de behandeling daarom geleidelijk aangepast, door andere soorten chemotherapie en minder uitgebreide bestraling te geven.
Tot nu toe was het niet duidelijk in welke mate de behandeling van Hodgkinlymfoom de kans op hartaandoeningen vergroot, en wat hierbij precies de risicofactoren zijn. Rianne van Nimwegen bracht dit voor haar promotieonderzoek in kaart. Op basis van de gegevens van meer dan 2500 patiënten, behandeld tussen 1965 en 1995, laat zij zien dat voormalig Hodgkin patiënten een drie tot zeven keer verhoogde kans op hart- en vaataandoeningen hebben ten opzichte van de algemene Nederlandse bevolking. Na 40 jaar had ongeveer 50 procent van de in het verleden behandelde Hodgkin overlevers een cardiovasculaire aandoening.
Lees hier het volledige artikel.