Dunnevezelneuropathie is een zenuwaandoening die vaker voorkomt dan altijd werd verondersteld. Dat blijkt uit een onderzoek van het Maastricht UMC+ onder de Zuid-Limburgse bevolking. Per jaar komen er volgens de onderzoekers naar schatting 2.000 nieuwe patiënten bij. Daarnaast blijken mannen en ouderen een hoger risico te lopen op de ziekte. De Maastrichtse onderzoekers publiceren de resultaten in het toonaangevende wetenschappelijke tijdschrift Neurology.
Dunnevezelneuropathie is een beschadiging van de zenuwvezels die zich vlak onder de huid bevinden. Daardoor krijgen patiënten een andere gevoelswaarneming voor temperatuur en pijn. Vaak uit zich dit als eerste in handen en voeten. De klachten variëren van een afwijkend gevoel voor warmte en koude, tot aan hevige pijn die sommigen omschrijven als een ijspriem die in de botten prikt of het lopen over glasscherven. In sommige gevallen gebeurt het tegenovergestelde en verdwijnt het vermogen om pijn te voelen. Een verwonding of bloeding wordt zodoende niet opgemerkt. Omdat de oorzaak vaak onbekend is, beperken behandelingen zich veelal tot methoden om de pijnklachten te bestrijden.
Erkende ziekte
Uit de Maastrichtse studie kwam naar voren dat momenteel bijna 9.000 mensen (53 per 100.000 inwoners) in Nederland te kampen hebben met dunnevezelneuropathie en dat er ongeveer 2.000 nieuwe gevallen (12 per 100.000 inwoners) per jaar bij komen. “Maar dat zijn minimum aantallen”, zegt dr. Karin Faber, naast dr. Ingemar Merkies één van de twee projectleiders van het onderzoek. “Dat komt omdat de zenuwaandoening bij lang niet alle patiënten herkend wordt. Omdat de aandacht voor dunnevezelneuropathie de laatste vijftien jaar stijgende is en de diagnose beter wordt, verwachten we in de toekomst ook steeds meer patiënten”.
Toekomst
Uit het onderzoek blijken tevens meer mannen (56 procent) te lijden aan de aandoening dan vrouwen (44 procent). De gemiddelde leeftijd van 57 jaar duidt ook op een groter risico voor ouderen. “Nu blijkt dat dunnevezelneuropathie vaker voorkomt dan gedacht en de ziekte steeds meer erkend wordt, kan wetenschappelijk onderzoek zich ook meer en meer gaan richten op de oorzaken en uiteindelijk op effectieve behandelingen”, besluit Faber.
Bron: Maastricht UMC+