De Centrale Raad van Beroep stelt in zijn uitspraak van 10 juli 2013 vast dat de persoon die een Persoonsgebonden budget heeft de organisatie en de administratie van de verleende zorg door een ander mag laten doen. Het zorgkantoor mag daarbij niet eisen dat die ander een wettelijk vertegenwoordiger, een partner of een inwonend kind is.
De Centrale Raad van Beroep is de hoogste rechter op het gebied van het sociale bestuursrecht, het ambtenarenrecht en delen van het pensioenrecht.
In zijn uitspraak van 10 juli 2013 oordeelt de Centrale Raad van Beroep (zoals de rechtbank Rotterdam eerder deed) dat – als de aanvrager van een persoonsgebonden budget zelf niet in staat is de organisatie en de administratie van de verleende zorg uit te voeren – ook een ander dat mag doen. Het zorgkantoor mag daarbij niet eisen dat die ander een wettelijk vertegenwoordiger, een partner of een inwonend kind is. De regels die gelden voor het krijgen van een persoonsgebonden budget bieden voor het stellen van die eis geen basis. Die eis mag dus ook niet worden gesteld om een aanvrager te beschermen tegen onbetrouwbare bemiddelingsbureaus. Als een aanvrager van het persoonsgebonden budget een ander wil inschakelen voor de organisatie en de administratie van de zorg moet het zorgkantoor onderzoeken of die ander voldoende kan instaan voor het nakomen van de verplichtingen die horen bij het persoonsgebonden budget. In deze hoger beroepszaak geeft de Centrale Raad van Beroep het zorgkantoor opdracht te onderzoeken of de voorgestelde ander dat kan.
In deze zaak gaat het om een Turkse vrouw met lichamelijke klachten, psychische problemen en die niet goed Nederlands spreekt. Zij vraagt in verband met haar klachten een persoonsgebonden budget aan. Een bewindvoerder en een Stichting doen voor de vrouw de organisatie en de administratie van de zorg. Het zorgkantoor vindt nu dat – als de vrouw dat zelf niet kan doen – de organisatie en administratie van die zorg alleen mag worden gedaan door haar wettelijke vertegenwoordiger, haar partner of een inwonend kind. Deze eis stelt het zorgkantoor om de vrouw te beschermen tegen onbetrouwbare bemiddelaars. De Centrale Raad van Beroep vindt dat de regels die gelden voor het persoonsgebonden budget het inschakelen van een ander bij de organisatie en de administratie van de zorg toelaten. Dat die ander een wettelijke vertegenwoordiger, partner of inwonend kind zou moeten zijn, blijkt niet uit die regels. Wel mag het zorgkantoor eisen dat die ander de verplichtingen die horen bij het persoonsgebonden budget kan nakomen. Daar had het zorgkantoor onderzoek naar moeten doen, voordat het kantoor besloot de vrouw geen persoongebonden budget te geven. De Centrale Raad van Beroep is het daarom in hoger beroep met het oordeel van de rechtbank Rotterdam eens.
Het oordeel van de Centrale Raad van Beroep is in deze zaak een eindoordeel. Partijen kunnen tegen deze uitspraak dan ook geen hoger beroep instellen.
Bron: Centrale Raad van Beroep via ANP