Nederlandse vaatchirurgen kiezen bij patiënten met etalagebenen nog te vaak voor een operatie in plaats van looptherapie onder begeleiding van een gespecialiseerde fysiotherapeut.
Dat blijkt uit wetenschappelijk onderzoek waarmee Gert-Jan Lauret van het Catharina Ziekenhuis woensdag 8 juli promoveerde. Een maand eerder was Hugo Fokkenrood, eveneens promovendus vanuit het Catharina Ziekenhuis, in het nieuws met zijn promotieonderzoek waarin hij aantoonde dat gesuperviseerde looptherapie bij etalagebenen een besparing van 33 miljoen per jaar kan opleveren voor de Nederlandse gezondheidszorg.
In een door Lauret uitgevoerde landelijke enquête zegt driekwart van de vaatchirurgen dat zij patiënten met claudicatio intermittens, de medische term voor ‘etalagebenen’, doorverwijzen naar een fysiotherapeut voor looptraining. “Dat is vreemd”, zegt Lauret. “Want in alle internationale richtlijnen staat dat je een patiënt met etalagebenen eerst gesuperviseerde looptherapie moet aanbieden. Eigenlijk zou het dus 100 procent moeten zijn.”
Sociaal wenselijk
Overigens vermoedt Lauret dat het werkelijke aantal doorverwijzingen een stuk lager ligt. “Een aantal vaatchirurgen zal sociaal wenselijk hebben geantwoord. Uit eerder onderzoek naar gedeclareerde zorg bij zorgverzekeraar CZ in 2009 bleek dat 14% primair voor looptherapie verwezen werd. Bijna een derde kreeg direct een invasieve behandeling, zoals een dotterbehandeling.
Lees hier het volledige artikel.