Specialisten van het Maastricht UMC+ hebben een half miljoen euro subsidie ontvangen van ZonMw om te onderzoeken of een periodieke nacontrole bij dialyse-patiënten achterwege kan blijven.
Door niet regelmatig de vaattoegang te controleren bij deze patiënten, maar alleen te handelen indien daar klinische aanwijzingen voor zijn, kan het aantal preventieve operaties mogelijk omlaag en jaarlijks miljoenen aan zorgkosten worden bespaard. Zonder dat patiënten daar hinder van ondervinden.
Dialyse is noodzakelijk voor mensen met een ernstig verslechterde nierfunctie. Dat houdt in dat het zuiveren van het bloed (dat normaliter door de nieren wordt gedaan) kunstmatig wordt overgenomen. Hiervoor komen patiënten gemiddeld zo’n drie keer per week een aantal uren naar een dialysecentrum. Om een patiënt ‘aan te sluiten’ op het dialyse-apparaat is een toegang tot de bloedvaten in de arm nodig die meermaals aangeprikt kan worden voor het maken van de koppeling. Die vaattoegang wordt ook wel ‘shunt’ wordt genoemd en door een vaatchirurg aangelegd.
Onvoldoende wetenschappelijk bewijs
Een shunt wordt iedere maand gecontroleerd op vernauwingen tijdens het dialyseren. Er worden dan bloedstroom-metingen bij de patiënt uitgevoerd en een beginnende vernauwing wordt op basis van de metingen preventief geopereerd. Iets dat patiënten als hinderlijk kunnen ervaren. “Er is echter onvoldoende wetenschappelijk bewijs dat deze nacontrole effectief is en de operatie meteen noodzakelijk”, zegt vaatchirurg Maarten Snoeijs van het Maastricht UMC+.
Lees hier het volledige artikel.