Als een patiënt met kanker geen tumorspecifieke T-cellen aanmaakt, kan in sommige gevallen gentherapie uitkomst bieden. Maar onnodige milieueisen vertragen dat proces.
Afgelopen week werd bekend dat Zorginstituut Nederland en ZonMw het UMCG een subsidie toekennen van 30 miljoen euro om zelf zulke, zogeheten CAR-T-cellen te produceren. Tot nu toe gebeurt dat via commerciële laboratoria in de VS. Dat levert tijdwinst op (patiënten wachten geen vier tot zes weken, maar twee weken), kwaliteitswinst, en een forse besparing: de behandeling met de in eigen laboratorium geproduceerde cellen kost naar verwachting zo’n 80.000 euro per patiënt, tegen 330.000 euro voor de behandeling met de commerciële CAR-T-cellen.
Wat er gebeurt is het volgende. T-cellen van de patiënt worden in het lab genetisch aangepast: door een chimeric antigen receptor (CAR) aan de T-cel toe te voegen middels een virus dat codeert voor deze nieuwe receptor. De verwachting is dat deze cellen na teruggave aan de patiënt kankercellen zullen herkennen en uitschakelen. De behandeling blijkt vooral effectief bij patiënten met weefseltumoren, zoals lymfomen. Bij het overgrote deel van de patiënten krimpt de tumor of verdwijnt zelfs helemaal. Een minderheid, namelijk ongeveer 40 procent van de laatste groep, is ook na twee jaar nog kankervrij. De methode staat nog in de kinderschoenen, omdat voor veel vormen van kanker nog geen goede targets zijn gevonden waarop deze therapie is te richten.
Lees hier het volledige artikel.