Maag- en darmproblemen wijd verspreid in westerse wereld

Ruim een kwart van de bevolking heeft last van maag- en darmklachten, zoals een opgeblazen gevoel, winderigheid en gerommel in de buik. Die problemen leiden tot een verminderde kwaliteit van leven, zo blijkt uit een groot Nederlands onderzoek onder leiding van universitair hoofddocent Martijn van Oijen van het UMC in Utrecht en UCLA in Los Angeles, VS (PLoS ONE. 2013;8:e69876).

De wetenschappers startten de studie omdat het al 20 jaar geleden was dat er voor het laatst grootschalig onderzoek was gedaan naar de prevalentie en oorzaken van maag- en darmproblemen in de westerse wereld. Sindsdien zijn de omgevingsfactoren danig veranderd: zo komt de maagproblemenveroorzakende bacterie Helicobacter pylori veel minder voor dan vroeger, terwijl het slikken van medicijnen die het verteringsstelsel beïnvloeden, juist is toegenomen.

Om tot hun resultaten te komen, verzonden de onderzoekers meer dan 50.000 enquêteformulieren naar een dwarsdoorsnede van de Nederlandse bevolking. Daarvan konden er uiteindelijk 16.758 stuks gebruikt worden voor verdere analyse. Uit de enquête bleek dat 26 procent van alle respondenten last had of had gehad van maag- en darmproblemen in hun leven. Gemiddeld duurden de klachten 8 jaar. Binnen de groep met problemen waren een opgeblazen gevoel, winderigheid en gerommel in de buik de meest voorkomende klachten. De prevalentie van maag- en darmproblemen was hoger bij vrouwen dan bij mannen. Ouderen hadden juist minder vaak last van problemen in hun maag- en darmstreek.

Het onderzoek leverde een aantal risicofactoren op die maag- en darmproblemen beïnvloedden. Zo is het gebruik van paracetamol, antidepressiva en maagzuurremmers gecorreleerd met meer klachten, terwijl mensen die statines slikken juist minder last hebben van maag- en darmproblemen.

Het voorkomen van maag- en darmproblemen heeft een negatieve invloed op de kwaliteit van leven, zo bleek uit de resultaten. Omdat het voorkomen van maag- en darmproblemen hoog is en door de jaren heen niet minder lijkt te zijn worden, moet toekomstig onderzoek zich richten op betere behandelingsmethoden, concluderen de onderzoekers.

Bron: Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde