Een deel van de tarieven in de ziekenhuiszorg gaat omlaag. Het gaat om DBC-tarieven voor complexe behandelingen, zoals orgaantransplantaties en stamceltherapie. Ook de tarieven voor eerstelijnsdiagnostiek en de kaakchirurgie dalen. Voor die behandelingen stelt de Nederlandse Zorgautoriteit jaarlijks maximumtarieven vast. De aangepaste tarieven dalen in 2014 met zo’n 12%.
De tariefdaling werd zichtbaar door een betere manier van kostprijsonderzoek. Waren de tarieven voorheen nog gebaseerd op gegevens van een kleiner aantal ziekenhuizen en het oordeel van experts, nu vraagt de NZa bij alle ziekenhuizen de kostprijs van hun behandelingen op. Met deze representatieve set kostprijsgegevens blijkt dat veel tarieven lager uitvallen. Een enkele categorie valt door deze herijking juist hoger uit, zoals de consultatieve psychiatrie en de kinderneurologie.
De lagere tarieven gelden voor een deel van de behandelingen in het gereguleerde segment. Hieronder vallen ook de overige zorgproducten, dat zijn los declarabele prestaties zoals MRI-scans, laboratoriumonderzoek en de kaakchirurgie. De tarieven hiervoor waren verouderd en dalen nu door de vooruitgang van de technologie.
Sommige tarieven, bijvoorbeeld kindergeneeskunde, veranderen niet, omdat die nieuwe prestaties hebben sinds 2013. Hier doet de NZa later nog onderzoek naar. In het pakket met tarieven en prestaties voor 2014 zijn de prestaties van kinderchirurgie en genderzorg beter beschreven. Daarnaast is de productstructuur flexibeler gemaakt zodat partijen zelf lokaal invulling kunnen geven aan de prestaties, bijvoorbeeld voor intensive care. Tot slot is nu ook definitief in de regels vastgelegd dat aanbieders 2014 een deel van de zorgactiviteiten op de nota moeten vermelden.
Naast een kostendeel van een behandeling, is er ook een deelhonorarium voor de specialist. De berekening van dat tarief is dit jaar geëvalueerd. Daaruit bleek dat de methodiek aan de doelstellingen voldoet. Op de huidige tarieven zijn nu alleen wijzigingen in normtijden en de indexatie toegepast.
Bron: Nederlandse Zorgautoriteit