Kennis maken: intelligentie meten.
Om vast te stellen hoe slim iemand is, gebruik je een IQ-test. Maar wat meet zo’n test precies? En laat een IQ-score echt zien wat iemand in haar mars heeft?
Als je wilt weten hoe lang je bent, pak je er een meetlat bij, en als je wilt weten hoe slim je bent, doe je een IQ-test. Je krijgt een boekje met allerlei soorten vragen: hoe gaat de getallenreeks verder, welk figuurtje is een gedraaide versie van een ander figuurtje, en welke woorden horen bij elkaar? Een uurtje werk, een week wachten en voilà: een getal dat vertelt hoe intelligent je bent.
Moderne IQ-tests als de WICS (voor kinderen) en WAIS (voor volwassen) geven je zelfs vijf deelscores, voor je werkgeheugen, verwerkingssnelheid, ruimtelijk inzicht, taalbegrip, en je analytisch denkvermogen.
Normaal verdeelde intelligentie
In 1905 ontwikkelde Alfred Binet de allereerste IQ-test. Hij wilde met zijn meetinstrument in kaart brengen waar de cognitieve krachten en zwaktes van een kind lagen, zodat hij kon bepalen welke ondersteuning dat kind nodig had. Wat hij niet wilde, zei hij er nadrukkelijk bij, was dat iemand een IQ-score zou gebruiken om iets te zeggen over toekomstige capaciteiten. Bij een eigenschap als lengte kan dat wel: ieder mens bereikt op enig moment een bepaalde maximumlengte, en op basis van je metingen kun je voorspellen waar dat maximum ongeveer ligt. Cognitieve vaardigheden zijn volgens Binet juist variabel: als iemand tijdens een test bepaalde dingen niet kan, betekent dat nog niet dat diegene dat niet kan leren.
Lees hier het volledige artikel.