In 2016 hadden 1,1 miljoen personen van 15 tot 65 jaar een sociale uitkering en werkten niet. Hiervan zegt 54 procent niet te kunnen of willen werken. Onder een sociale uitkering wordt hier verstaan WW, bijstand of een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Het percentage dat niet wil of kan werken, verschilt sterk per regeling.
Dit meldt het CBS op basis van nieuwe cijfers, die op verzoek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn gemaakt. Deze cijfers zijn tot stand gekomen door antwoorden op vragen uit de Enquête Beroepsbevolking (EBB) samen te voegen met administratieve gegevens over sociale uitkeringen.
Het percentage niet-werkenden met een uitkering dat aangaf niet te kunnen of willen werken, is met 9 procent het laagst onder mensen met een WW-uitkering. Van de niet-werkende bijstandsontvangers wil of kan 47 procent niet werken, van de niet-werkenden met een arbeidsongeschiktheidsuitkering is dit 79 procent.
Ruim acht op de tien niet-werkende uitkeringsgerechtigden zeggen dat ziekte of arbeidsongeschiktheid de belangrijkste reden is om niet te willen of kunnen werken. Wat hierbij een rol speelt, is dat onder de niet-werkende uitkeringsontvangers veel mensen zijn met een arbeidsongeschiktheidsuitkering (516 duizend). In deze groep is ziekte of arbeidsongeschiktheid voor 90 procent van de personen de reden om niet te kunnen of willen werken. Maar ook voor 70 procent van de niet-werkende bijstandsontvangers is ziekte of arbeidsongeschiktheid de hoofdreden om niet te willen of kunnen werken. Onder niet-werkende WW’ers is dit 37 procent.
Lees hier het volledige artikel.