Recent zijn er door de Tweede Kamer en diverse gemeenten vragen gesteld over inkomensgrenzen in de Wmo, mede naar aanleiding van enkele rechterlijke uitspraken en voornemens van gemeenten om inkomensgrenzen in te stellen. Hantering van deze grenzen zou betekenen dat burgers met een te hoog inkomen niet in aanmerking zouden komen voor Wmo-voorzieningen. Met name is het de vraag op welke manier de eigen financiële capaciteit van de burger kan worden bepaald, en wat daarbij in de Wmo geoorloofd is.
Vooropgesteld moet worden dat het hanteren van een algemene inkomensgrens, waarboven aanvragers niet voor een Wmo-voorziening in aanmerking komen, zonder een individuele toetsing op grond van het compensatiebeginsel niet is toegestaan. De Wmo bepaalt (in artikel 4, tweede lid) dat het college van B&W bij het bepalen van voorzieningen rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorziening, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien. Dit laatste kan ertoe leiden dat de aanvrager wordt geacht de voorziening zelf te kunnen betalen.
Omdat het stellen van een algemene inkomensgrens voor het kunnen verkrijgen van een Wmo-voorziening niet mogelijk is, moet het college een onderzoek doen naar de financiële situatie van de aanvrager, waar het inkomen onderdeel van uitmaakt.
Het college is vrij in de wijze waarop dit geschiedt, zolang het maar in overeenstemming is met het maatwerk dat de Wmo vereist. Bij de behandeling van het wetsvoorstel Wmo heeft de regering bij memorie van antwoord (2006) in de Eerste Kamer aangegeven, dat de nog te ontwerpen eigen bijdrageregeling voor de gemeenten een richtsnoer kan vormen.
Op 19 december 2011 heeft de Centrale Raad van Beroep een uitspraak gedaan in een casus van de gemeente Edam-Volendam. Hierin heeft de Raad onder andere geoordeeld, dat het genoemde artikel 4, tweede lid van de Wmo, onder verwijzing naar de in de wetsgeschiedenis uitgesproken onwenselijkheid van gemeentelijk inkomensbeleid, dient te worden geïnterpreteerd in het licht van de artikelen 15 en 19 van de Wmo, die het opleggen van een eigen bijdrage en het eigen aandeel bij een financiële tegemoetkoming mogelijk maken. Dit houdt in dat dit artikel geen ruimte biedt om bij het verstrekken van een voorziening, naast de eigen bijdrageregeling, extra financiële voorwaarden te stellen.
Min. VWS