Bewijsdrang in de zorg

In stelling: geneeskundig bewijs.
Als je ziek bent, wil je graag een behandeling die ook echt werkt. Hoe bewijs je dat eigenlijk? En kun je ook doorschieten in de zoektocht naar bewijs?
TikTok en Instagram staan er vol mee: gezondheidsinfluencers die beweren dat je beter aan onthouding kunt doen dan de pil slikken, dat laurierblad helpt tegen kanker, en dat voedingssupplementen je libido zullen verhogen. Vaak is er voor de werkzaamheid van zulke middelen geen wetenschappelijk bewijs.

In de reguliere geneeskunde gaat het er anders aan toe, in ieder geval sinds in de jaren 90 de ‘evidence-based geneeskunde’ in zwang raakte. Volgens die beweging moet een dokter niet alleen uitgaan van eigen expertise en de behoeften van de patiënt, maar ook het bewijs voor de effectiviteit van de behandeling meenemen.

Kennisexplosie
Wat telt precies als bewijs? “Er is een hiërarchie, met bovenaan de overzichtsstudie en direct daaronder de ‘gerandomiseerde dubbelblinde trials’”, vertelt medisch historicus Timo Bolt. “Dan heb je twee groepen, de ene krijgt een placebo en de andere het nieuwe medicijn. Je moet de groepen willekeurig indelen, en patiënten en artsen mogen niet weten welke groep het echte medicijn krijgt, zodat er niet gemanipuleerd kan worden. Als het medicijn meer goed dan kwaad doet ten opzichte van de placebo, dan is het van meerwaarde.”

Lager in de hiërarchie staan bijvoorbeeld casestudy’s en dierproeven. Deskundigen brengen het bewijs per behandeling in kaart, en stellen op basis daarvan richtlijnen en protocollen op. De arts hoeft die vervolgens alleen nog maar uit te voeren.

Lees hier het volledige artikel.

 

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.