Om nieuwe heup- en knieprotheses op de markt te brengen, is het niet verplicht om wetenschappelijk aan te tonen dat ze beter of veiliger zijn dan bestaande implantaten. Dat zijn ze dan ook lang niet altijd, blijkt uit onderzoek van Marc Nieuwenhuijse e.a. dat in The BMJ verschijnt.
De heisa rondom de metaal-op-metaal (MoM)-heupen ligt vers in de herinnering: de zogenaamde sportheupen zouden grote voordelen hebben, maar bleken juist nadelig te zijn. Door wrijving kon metaalslijpsel loskomen, met alle negatieve gevolgen, zoals een grotere kans op heroperatie, van dien.
Voor nieuwe medische hulpmiddelen, waar prothesemateriaal onder valt, is het nu eenmaal niet verplicht om wetenschappelijk aan te tonen dat ze in de praktijk beter zijn dan bestaande producten. Dat wil niet zeggen dat ze onbezonnen worden toegepast, zegt orthopeed Rob Nelissen (LUMC): ‘Er liggen doorgaans goede overwegingen ten grondslag aan vernieuwingen. Dat gold ook voor de MoM-heupen: die waren een mogelijk antwoord op een reëel probleem, namelijk dat de eisen voor heupprotheses voor jonge mensen anders zijn dan voor oude. Je wil dat die langer meegaan, minder slijten, en minder makkelijk uit de kom schieten.’ Maar dat het idee klopt wil nog niet zeggen dat het in de praktijk ook goed uitpakt.
Lees hier het volledige artikel.