In handen van gemeenten zou de zorg voor jong en oud goedkoper en beter worden, was de belofte van de decentralisaties. Bij het eerste lustrum van de grootste verbouwing van de verzorgingsstaat ooit luidt de vraag: zijn de hoge verwachtingen ingelost?
Was het vijf jaar geleden voorzien dat gemeenten bijna zonder uitzondering in hun maag zouden zitten met bezuinigingen op bibliotheken en groenonderhoud? Op 1 januari 2015 waren de verwachtingen hooggespannen, aan de vooravond van de grootste verbouwing van de verzorgingsstaat ooit.
Door het overhevelen van taken moest de zorg voor jongeren en ouderen goedkoper en persoonlijker worden, zouden hulpverleners beter gaan samenwerken, en zouden mensen makkelijker aan een passende baan worden geholpen. De verzorgingsstaat zou opgaan in ‘participatiegemeenschappen’. Vijf jaar later maken we de balans op.
- Goedkopere hulpverlening
De aanleiding voor de decentralisaties was prozaïsch: zorgkosten rezen de pan uit, de verzorgingsstaat zou onbetaalbaar worden als er niet fors werd ingegrepen. Gemeenten zouden ‘dichter bij de inwoners’ de zorg efficiënter kunnen organiseren en zo ‘meer doen met minder geld’.
Dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan.
De bezuinigingen waren fors. Het budget van huishoudelijke hulp werd met bijna een derde gekort, en dat van begeleiding en dagbesteding met een kwart. De jeugdzorg moest het met zo’n 15 procent minder budget doen, het uitkering- en reïntegratiebudget kromp met bijna 2 miljard.
Lees hier het volledieg artikel.