De diagnose PDD-NOS in de kindertijd zegt niet alles over hoe het kind zich na de puberteit ontwikkelt. 20 procent van de kinderen komt deze vorm van autisme te boven. Bij 40 procent van de kinderen met PDD-NOS gebeurt het omgekeerde: bij hen nemen de klachten na de puberteit juist toe. Dat blijkt uit onderzoek van het Erasmus MC en de ggz-instelling Yulius.
Van autisme en verwante stoornissen werd lang gedacht dat de aandoening levenslang is. Dat beeld begint voorzichtig te kantelen. Vooral voor kinderen met PDD-NOS lijkt de toekomst iets minder zwart gekleurd. 20 procent voldoet na de puberteit niet meer aan de criteria voor de diagnose PDD-NOS. Ook het aantal bijkomende aandoeningen zoals stemmingswisselingen, gedrags- en angststoornissen, neemt bij deze groep af met het klimmen der jaren. Vóór de puberteit hebben acht op de tien kinderen met PDD-NOS last van bijkomende stoornissen, daarna zijn dat er zes op de tien.
Het is een kleine studie waarvoor 72 patiënten van het Erasmus MC-Sophia zeven jaar lang zijn gevolgd. Helemaal representatief is de steekproef niet, zegt onderzoeksleider Kirstin Greaves-Lord. ‘Maar het is wel een belangrijk signaal dat deze vorm van autisme er niet levenslang hetzelfde uitziet. En het betekent dat we kinderen na de puberteit opnieuw moeten onderzoeken. Dat gebeurt nu meestal niet. Terwijl de behandeling aangepast moet worden als de klachten verschuiven.’
Lees hier het volledige artikel.