Hoe hard moet het bewijs zijn in een pandemie?

In onze samenleving zijn we geobsedeerd door veiligheid. Op het gebied van geneesmiddelen is dat duidelijk zichtbaar. We hebben een enorme regelgeving opgezet die een effectieve en veilige geneesmiddelenontwikkeling definieert.

Zo’n ontwikkeling kost daarom een fortuin, maar dat hebben we ervoor over, want ten koste van alles moet voorkomen worden dat de gevaren van een medicijn groter zijn dan de voordelen. Toezichthouders waken hierover en zorgen dat fabrikanten degelijk bewijs aanleveren uit minstens twee goed gecontroleerde grootschalige fase-III-studies.

Ook de productie dient vlekkeloos te zijn. Het goedkeuringsproces is zeer zorgvuldig en duurt minstens een jaar. Dat alles in het kader van het publieke belang. Maar bij de wetenschappelijke beoordeling van de coronavaccins door de academische wereld en de toezichthouders lijkt die zorgvuldigheid verloren.

Zo wordt het door de EMA beoordeelde robuuste bewijs over het Pfizer-vaccin gemakkelijk terzijde geschoven in het kader van public health-overwegingen: de tweede prik uitstellen zodat meer mensen de eerste prik kunnen krijgen. Begrijpelijk, maar daarmee de regelgever die toch waakt over de veiligheid van dat vaccin behoorlijk in het hemd zettend. Wie zegt dat dat uitstel per saldo niet onveiliger of minder effectief blijkt te zijn voor de samenleving? Het is simpelweg niet onderzocht.

Lees hier het volledige artikel.